Daniel Goleman over compassie

Met Nederlandse ondertiteling.

Weet je, ik ben getroffen door hoe een van de impliciete thema’s van TED compassie is. Deze zeer ontroerende voordrachten die we net zagen: HIV in Afrika, President Clinton gisteravond.

Ik wil graag wat met u ‘aanverwant denken’, zo je wilt, over compassie en het van het globale niveau naar het persoonlijke brengen.

Ik ben een psycholoog, maar wees gerust, ik zal het netjes houden.

Enige tijd geleden is belangrijk onderzoek gedaan aan het Princeton Theologisch Seminarie over waarom het zo is dat wanneer we allemaal zoveel kansen hebben om te helpen we dat soms wel en soms niet doen.

Een groep theologiestudenten van de Princeton Theological Seminary werd gezegd dat ze een oefenpreek moesten geven en ieder kreeg een onderwerp voor de preek. De helft van die studenten kreeg als onderwerp de parabel van de Barmhartige Samaritaan: de man die stil hield om de vreemdeling in nood langs de kant van de weg te helpen. De andere helft kreeg willekeurige Bijbelthema’s Toen werden ze om beurten naar een ander gebouw gestuurd om hun preek te geven.

Onderweg naar het andere gebouw kwam iedere student langs een man die voorovergebogen stond te kreunen, duidelijk in nood verkerend. De vraag is: stopten ze om te helpen?

Nog interessanter is: Maakte het wat uit of ze liepen na te denken over het verhaal van de Barmhartige Samaritaan? Nee, helemaal niet.

Of ze stopten om een vreemdeling in nood te helpen werd bepaald door hoeveel haast ze dachten te hebben—dachten ze dat ze te laat waren, of waren ze opgeslokt
door waar ze over gingen vertellen.

En dat is, denk ik, de hachelijke situatie van ons leven: we grijpen niet iedere gelegenheid aan om te helpen, omdat onze focus verkeerd gericht is.

Er is een nieuw vak in de hersenwetenschappen: sociale neurowetenschap. Deze bestudeert de circuits van de breinen van twee mensen die activeert terwijl ze interacteren.

En het nieuwe denken in sociale neurowetenschap over compassie is dat we standaard bedraad zijn om te helpen. Dat wil zeggen: als we aandacht geven aan anderen leven we ons automatisch in, voelen we automatisch mee met ze.

Recent ontdekte spiegelneuronen activeren in ons brein precies die gebieden, die in het brein van de ander actief zijn. We voelen automatisch mee. Als die persoon in nood verkeert, als die persoon lijdt, dan zijn we automatisch bereid om te helpen. Althans, dat is de stelling.

Maar dan is de vraag: Waarom doen we het niet? Volgens mij gaat het om een spectrum dat loopt van volledige zelf-absorbtie naar inlevingsvermogen, naar meevoelen en naar mededogen.

Het is een simpel feit dat als we in onszelf gekeerd zijn, als we in beslag genomen worden door de dagelijkse zorgen, dan merken we de ander niet volkomen op. En dit verschil tussen aandacht voor onszelf en de ander is soms heel subtiel.

Laatst zat ik mijn belastingformulieren in te vullen en op het punt waar ik al mijn schenkingen opnoemde kreeg ik een openbaring. Toen ik bij mijn donatie aan de Seva-stichting kwam viel het me op dat ik dacht, tjonge, wat zou mijn vriend Larry Brilliant blij zijn dat ik geld gaf aan Seva.

En toen besefte ik dat ik van geven een narcistische kick kreeg — dat ik trots op mezelf was. Toen begon ik te denken aan de mensen in de Himalaya wier oogziekten konden worden genezen, en ik besefte dat ik van van deze narcistische zelfgerichtheid naar altruistisch plezier bewoog, naar mezelf goed voelen voor de mensen die werden geholpen. Volgens mij is dat een motivator.

Maar dit onderscheid tussen de aandacht richten op onszelf en de aandacht richten op anderen is iets waar we echt op moeten letten.

Op een bepaalde manier zie je het ook bij het daten: Ik zat laatst in een sushi-restaurant en daar hoorde ik twee vrouwen praten over de broer van één van hen die nog alleen was. En die vrouw zegt: “Mijn broer krijgt maar geen verkering, dus nu probeert hij speed dating.”

Weten jullie wat speed dating is? Vrouwen zitten aan tafels en mannen gaan van tafel naar tafel en er is een klok en een bel en na vijf minuten, bingo, einde gesprek en dan kan de vrouw beslissen of ze haar visitekaartje of email-adres aan die man geeft voor een vervolg.

En die vrouw zegt: “Mijn broer heeft nog nooit een kaartje gehad. En ik weet precies waarom. Vanaf het moment dat hij gaat zitten, begint non-stop hij over zichzelf te kletsen hij vraagt nooit naar over de vrouw.”

En ik deed wat onderzoek in de Sunday Styles-sectie van de New York Times, en bekeek de achtergrondverhalen over huwelijken— omdat ze zeer interessant zijn—en daar kwam ik bij het huwelijk van Alice Charney-Epstein. En zij zei dat toen zij aan het daten was ze de mensen aan een simpele test onderwierp. De test was: vanaf het moment dat ze samen zijn, hoe lang duurt het todat de man haar een vraag stelt met het woord ‘jij’ erin. En Epstein had het blijkbaar goed gedaan, vandaar het artikel.

Nou dit is—het is een testje dat je kunt uitproberen op een feest. Hier bij TED zijn een goeie gelegenheden.

In de Harvard Buisiness Review stond onlangs een artikel genaamd “Het Menselijke Moment,” over hoe je écht contact kunt maken met iemand op je werk. En ze zeiden, nou ja, het belangrijkste is dat je je BlackBerry uitzet, je laptop dichtdoet, stopt met dagdromen en iemand je volledige aandacht geeft.

Er is een nieuw woord in de Engelse taal voor het moment dat iemand opeens zijn BlackBerry open klapt of zijn gsm beantwoordt en wij niet meer lijken te bestaan. Het woord is ‘pizzled’: het is een combinatie van ‘puzzled’ en ‘pissed off’.

Het klopt wel goed, vind ik. Het is onze empathie, onze ontvankelijkheid dat ons onderscheidt van Machiavellisten of sociopaten.

Ik heb een zwager die expert is in horror en terreur— hij schreef de geannoteerde Dracula, de Essential Frankenstein— hij had een opleiding als Chaucer-scholier, maar was is geboren in Transylvanië waardoor hij een beetje anders is vermoed ik.

Dus mijn zwager, Leonard, besloot een boek te schrijven over een seriemoordenaar. Dit is een man die deze hele buurt terroriseerde, vele jaren geleden. Hij stond bekend als de wurger van Santa Cruz. En voordat hij was gearresteerd had hij zijn grootouders, zijn moeder en vijf medestudenten aan de universiteit van Santa Cruz vermoord.

Dus mijn zwager gaat die moordenaar interviewen en tijdens de ontmoeting beseft hij dat deze man echt heel eng is. Maar dat is niet het meest angstaanjagende van hem. Maar er bestaat geen enkel verband tussen IQ en inlevingsvermogen, invoelen van de andere persoon. Die worden bestuurd door verschillende delen van het brein.

Uiteindelijk vindt mijn zwager de moed om de vraag te stellen waarop hij echt het antwoord wil weten. En die is: “Hoe heeft u het kunnen doen? Voelde u geen medelijden met uw slachtoffers?”

Dit waren hele intieme moorden—hij wurgde zijn slachtoffers. En de wurger antwoordt zakelijk: “Oh nee, als ik hun angst had gevoeld had ik het niet gekund.
Dat deel van mij moest ik uitzetten. Dat deel van mij moest ik uitzetten.” En ik denk dat dit echt zorgwekkend is.

En op een bepaalde manier, ik heb eens nagedacht over dat deel van ons uitzetten. Wanneer we op onszelf gericht met iets bezig zijn dan zetten we dat deel van ons uit als er een ander persoon is.

Denk eens aan boodschappen doen en aan de mogelijkheden van consumeren met mededogen. Zoals Bill MDonough heeft uitgewezen hebben de dingen die we kopen en gebruiken verborgen gevolgen. We zijn allemaal onwetende slachtoffers van een collectieve blinde vlek.

We hebben het niet door en we hebben niet door dat we niet doorhebben welke giftige moleculen door het vloerkleed of de stoelbekleding uitgegeven worden. En we weten niet of die stof een technologische of productievoedingsstof is; het kan opnieuw gebruikt worden of het belandt gewoon op de vuilnisbelt. Met andere woorden: we zijn ons onbewust van de gevolgen voor de ecologie en de volksgezondheid en de sociale en economische rechtvaardigheid van de dingen die we kopen en gebruiken.

Op een bepaalde manier is de kamer zelf is de olifant in de kamer maar zijn wij het niet. En we worden slachtoffers van een systeem dat ons in een andere richting wijst. Denk eens na over het volgende.

Er is een prachtig boek met de titel “Spullen—Het Verborgen Leven van Alledaagse Dingen”. En het verhaalt over de achtergrond van zoiets als een T-shirt. En het vertelt waar de katoen werd verbouwd en de kunstmest die werd gebruikt en de gevolgen daarvan voor de grond. En het vertelt, bijvoorbeeld, dat katoen zich moeilijk laat kleuren met textielverf.

En het is algemeen bekend onder epidemiologen dat kinderen die in de buurt van textielfabrieken wonen een grotere kans op leukemie hebben. Het bedrijf Bennett and Company levert aan Polo.com en aan Victoria’s Secret—ze, omdat daar een directeur zit die zich hiervan bewust is, hebben in China een joint venture met hun verfindustrie gevormd om er zeker van te zijn dat hun afvalwater deugt voordat het weer terugkeert bij het grondwater.

Op dit moment kunnen wij niet kiezen voor het eerlijke T-shirt in plaats van het niet-eerlijke. Wat is er nodig om dat wel te kunnen? Daar heb ik over nagedacht. Om te beginnen is er een nieuwe elektronische labeltechnologie waarmee elke winkel de volledige geschiedenis van ieder product op de schappen in die winkel kan achterhalen. Je kan het terugvolgen tot aan de fabriek. Zodra je het kunt terugvolgen naar de fabriek kan je dus ook kijken naar de fabricageprocessen die gebruikt zijn om het product te maken en als die eerlijk zijn kun je dat op het label zetten. Of als het niet zo eerlijk is kun je vandaag de dag in elke winkel een barcode scannen die je naar een website doorstuurt.

Dat is er al voor mensen met pinda-allergie. Die website kan je dan meer vertellen over dat voorwerp. In andere woorden: bij de aankoop kunnen we een keuze maken vanuit medeleven. In communicatiewetenschappen wordt wel eens gezegd: uiteindelijk zal iedereen alles weten. En de vraag is: Zal het wat uitmaken?

Enige tijd geleden toen ik voor de New York Times werkte, over wat destijds een nieuw probleem was in New York: dak- en thuislozen op straat. En ik liep een paar weken mee met medewerkers van de sociale dienst, die zich met de daklozen bezig hielden. En ik ontdekte dat de thuislozen door hun ogen gezien eigenlijk allemaal psychiatrische patiënten waren die nergens anders naartoe konden. De meesten hadden een diagnose.

Het maakte me—het schudde me wakker uit de trance van de stad waar, wanneer we een dakloze passeren en vanuit onze ooghoeken zien, aan de rand van ons zicht, aan de rand blijft.

We zien het niet en daarom handelen we niet.

Niet lang daarna—het was een vrijdag—aan het eind van de dag, liep ik naar beneden de metro in. Het was spitsuur en duizenden mensen stroomden de trappen af. En opeens, terwijl ik de trappen afliep, merkte ik dat er een man langs de kant lag, zonder hemd, bewegingsloos, en de mensen stapten gewoon over hem heen— honderden en honderden mensen. En omdat mijn stadstrance een beetje was afgezwakt, stopte ik om uit te zoeken wat er mis was.

Zodra ik stopte kwamen er meteen nog een half dozijn mensen om dezelfde man staan. En we ontdekten dat hij Spaans sprak, hij sprak geen Engels, hij had geen geld, had dagen over straat gezworven, uitgehongerd, en hij is flauw gevallen van honger. Meteen ging er iemand sinaasappelsap halen, iemand bracht een hotdog, iemand haalde er een metro-beveiliger erbij. Die man stond zo weer op zijn benen.

En alles wat er nodig was, was de simpele daad van opmerken. Daarom ben ik optimistisch.

Dank u wel


Geplaatst

in

, , ,

door

Tags:

Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *